De herfst is halverwege.
Het is een dag met weinig
nieuws.
Het enige bericht dat Murk in
de ochtendkrant is opgevallen is dat over Wilma Nanninga.
Uit welingelichte kringen is vernomen dat zij een liefdesbaby van clown Bassie zou zijn.
Murk gaat op weg naar de
Vondelkerk.
Hij loopt met zijn hoofd in de
wolken die vandaag wel heel erg laag hangen.
Om de paar minuten moet hij
zijn bril droog maken omdat er een film van kleine
waterdruppeltjes op wordt achtergelaten.
Later deze dag zal de koningin
de eerste steen voor een nieuwe prachtwijk komen leggen.
Het gerucht gaat dat het
misschien wel het laatste openbare optreden van Beatrix als
vorstin zal zijn en dat wil hij meemaken.
Karel en Ruud zitten al op de
eerste rang op het bankje voor de Vondelkerk.
Murk voegt zich bij hen.
De overkant van de gracht is
door de mist nog niet zichtbaar.
Al bier drinkend praat het
drietal over de discussie die is ontstaan over artikel 147 van de
grondwet betreffende de godslastering.
Karel
vraagt zich af of God nu straffeloos beledigd mag worden.
Murk
weet het ook niet meer.
'Waarschijnlijk
alleen als je er zeker van bent dat ie niet bestaat, je weet anders
maar nooit hoe hij je nu of later in het hiernamaals voor je zonden
straft.'
Ruud
meent dat je toch maar beter niets over God en de geheime openingen
van ezels kan zeggen.
'Als
je nu zoiets als Gerard Reve in ’66 zou schrijven krijg je vast
veel gedonder met de Partij voor de Dieren.'
Karel
filosofeert door.
'Misschien
is God wel een homoseksuele, zwarte, Joodse, vrouw, maar als je dat
tegenwoordig durft te zeggen krijg je voor je het weet zo al
vier aanklachten aan je broek.'
Murk
vertelt dat hij de vorige avond Lieuwe van Gogh, de 17-jarige zoon
van Theo in een actualiteitenprogramma heeft gezien.
'Er
werd hem gevraagd wat hij later als hij groot is zou willen worden.'
'Hij
antwoordde dat hij een klein dik vervelend mannetje zou willen zijn.'
Karel
schaterlacht.
‘Willen
we dat niet allemaal.'
Ruud
meldt dat hij het er volmondig mee eens is.
‘Daar
zou dus gewoon een kerk voor moeten zijn, geen linkse of rechtse,
maar een voor kleine dikke zuipende rokende mannen met een grote
mond.'
Karel
vindt het een mooie gedachte en theologiseert nog wat verder.
‘Maar
die moeten voor hun nutteloze leven hier dan in de hemel ook wel
tweeënzeventig maagden toebedeeld krijgen.'
Murk
voegt ook nog maar wat aan het blasfemische gekraai toe.
‘Hele
generaties kleine, dikke, vervelende, zuipende, rokende mannetjes
kijken op u neer.'
Er
valt een stilte.
Er
loopt een pastoor voorbij.
Karel
staat op en begint op luide toon een van zijn gedichten te
declameren.
God
God
is hot
Godgloeiende
GodGodGodGodGgodGodGodGodGod
God
is hot
De
pastoor verdwijnt geschrokken in de richting van de
KeesFensKathedraal.
Ruud
verhiklacht zich.
Karel
neemt een laatste slok en gooit het zijn blik in de afvalbak.
‘God
schijnt wonderen te kunnen verrichten, maar daar heb je verdomd
weinig aan als je in de regen op een trolleybus staat te wachten.'
‘Jezus
Chrysler, jullie weten toch ook wel dat tegenwoordig alleen de auto
nog heilig is.'
Murk
wil nog inbrengen dat Jezus in het jaar vier voor Christus geboren
schijnt te zijn en derhalve zijn tijd toch best wel ver vooruit was,
maar op dat moment wordt het gesprek onderbroken door twee stillen,
agenten in burger.
Stillen
zijn altijd gemakkelijk te herkennen, meestal aan hun schoenen, maar
dan toch vooral aan het feit dat ze niet in uniform zijn.
Zij
willen de identiteit van de heren controleren in verband met het
aanstaande bezoek van de majesteit.
De
politiemannen besteden deze keer geen aandacht aan het alcoholgebruik
van het drietal, ze mogen rustig op de bank blijven zitten.
De
agenten lopen lachend door, een van hen maakt een badinerende
opmerking over het uiterlijk van het troepje.
‘Het
zijn slechts bedelaars.'
Murk
vertaalt de constatering in gedachten in het Frans en grinnikt zacht
met hen mee.
Terwijl
de mist langzaam oplost worden de activiteiten die zich aan de
overkant van de Vondelgracht afspelen zichtbaar.
Op
het moment dat de vorstin op de hoek van wat de NaemaTahirstraat en
YasmineAllasstraat moet worden een met mortel bedekte steen in de
fundering drukt valt het Karel op dat er een klein bureaucratisch
blundertje is gemaakt.
Er
is verzuimd om de laatste koeien uit het weiland te verwijderen.
Hij
geeft op dichterlijke wijze commentaar op de aanwezigheid van de drie
starende grazers.
‘In
een poëtische bui loopt hare doorluchtige hoogheid met verwarde
haren langs tochtige koeien en denkt: ‘ach, het is me komen
aanwaaien, maar het ging mij toch altijd voor de wind’
Meteen
na de plechtigheid stapt het staatshoofd in een blauwe auto die met
piepende banden wegscheurt.
‘Ze
zou toch ook nog met de burgemeester en de toekomstige bewoners gaan
lunchen’ vraagt Murk zich hardop af, dat stond tenminste
vanmorgen in de krant.'
Karel
en Ruud weten het ook niet, zij zijn eigenlijk ook veel meer in de
inhoud van hun blikjes bier geïnteresseerd.
Het
feest aan de overkant gaat ook na het vertrek van hare hoogheid in
alle hevigheid door.
Ruud
deelt mee dat hij niets meer aan de feestelijkheden kan bijdragen en
kondigt zijn vertrek aan.
Karel
staat ook op, leegt zijn blik en sluit zich bij hem aan.
‘Minister
Vogelaar wil de bouw van elk nieuw schitterend stadsdeel vieren
zolang het nog kan en weet nog steeds niet van wijken.'
Koel! Mooie taal-vondsten...dat mag ik wel! ;-)
BeantwoordenVerwijderenMooi!!!!!!!!
BeantwoordenVerwijderen