Proloog
en eerste hoofdstuk van mijn roman Seizoensgebonden
Een nieuw gedicht voor
Amsterdam
Een ster gaat weer
stralen Am*dam
De magie gaat weer
werken Am*dam
Het voorjaar komt nader
Am*dam
Je wordt weer verliefd
Am*dam
Je gaat vrijer bewegen
Am*dam
er kan weer gelachen
worden Am*dam
Je gaat weer mensen, en
jezelf bekijken, Am*dam
Wat ben je foeilelijk
lieflelijk mooi, Am*dam
Wat is er niet op je
aan te merken, Am*dam
Maar wat houd ik van
je, Am*dam
Wat er ook gebeurt,
Am*dam
Zes meter onder water,
Am*dam
Zwemmen of verzuipen,
Am*dam
Geen paniek, Am*dam
Laat niet met je
sollen, Am*dam
Ik hou van je Am*dam
En dat zal ik blijven
doen, Am*dam
Van je houden, Am*dam
Simon Vinkenoog
Simon Vinkenoog bij de
opening van het hoofdfiliaal van de Openbare Bibliotheek
Amsterdam
juli 2007
Seizoensgebonden,
een vijfluik
- De Zomer van Levi Leipheimer
- Herfstval
- Winterverleidingen
- Lentebal
- De Zomer van Maarten Hubertus Hemelsoet
Fel magisch realistische
fictie.
Ik heb de druiven van
het leven geplukt
De waan van alle dag
Ik perste ze uit tot
klare wijn
En destilleerde ze tot
een verhaal
Life
is what happening to you
While
you’re busy making other
plans
John
Lennon
Sommige lezers zullen in dit verhaal
personen menen te moeten herkennen, of denken getuige te zijn geweest
van enkele van de gebeurtenissen.
Maar bedenkt dat het universum dat het
toneel vormt van deze geschiedenissen niet noodzakelijkerwijs het
onze is.
De
Zomer van Levi Leipheimer
-1-
Het
was
een dag om nooit te vergeten, zo'n dag waar je wel eens over hebt
gelezen, maar waarvan je altijd dacht dat niemand hem ooit echt zou
meemaken.
Op
een bankje voor de
Vondelkerk
aan de
Vondelgracht zitten twee te dikke mannen van middelbare leeftijd van
de primatensoort Homo Ludens Alcoholica met elkaar te praten.
Karel
Nooitgedacht en Murk Hemelsoet zijn dronkenlappen, voor dit uur van
de dag al aardig dronken dronkenlappen.
Ze
worden geflankeerd door twee aangebroken halve liter blikken met een
bij daklozen zeer in trek zijnd bier en samen met de aan weerszijden
geplaatste vuilnisbakken waaruit al flink wat geleegde exemplaren van
hetzelfde merk puilen vormen zij een fraai symmetrisch plaatje in de
junizon.
De
Vondelkerk staat in het centrum van Louloenen aan den Doolaard,
hoofdstad van het koninkrijk Gedogia, gelegen op de plek waar de
Noordervliet in de Doolaard stroomt.
Karel
en Murk zijn behoorlijk blij dat ze in een land leven waar het voor
ruifvreters mogelijk is om de hele dag met een biertje en behoud van
uitkering in de zon te kunnen zitten.
Murk
proost op de zin van het bestaan.
“Leve
het hedonisme!”
Karel
valt hem bij.
“Het
leven is waard geleefd te worden.”
Murk
verkondigt dat hij daar toch eigenlijk eens een boek over moet gaan
schrijven.
“Het
zit allemaal al in mijn hoofd, het hoeft er alleen nog maar even
uit.”
Karel
meent te moeten antwoorden dat het hem een grote uitdaging lijkt.
Murk
draaft nog maar even door.
“En
dan zou ik twee hoofdpersonen kunnen scheppen, beide gebaseerd op
mijn persoon.”
Karel
doet een poging de geestdrift van zijn vriend te beteugelen.
“Ja,
dat zal best, je ego is er immers groot genoeg voor, ik zeg altijd
maar dat het eigen ego eerst komt.”
Murk
betoogt nogmaals dat hij zijn megalowaan toch ten uitvoer wil gaan
brengen.
“Dan
kan ik dat tweetal ook meteen mooi gebruiken om er een paar
intelligente dialogen aan op te hangen.”
Karel
neemt nog een slok en geeft luidboerend commentaar.
“Wat
een vondst!”
“En
wat je vindt mag je houden, nietwaar?” besluit Murk.
Karel
knikt bevestigend en neemt een slok bier.
Het
gesprek wordt ruw onderbroken door de komst van Harry Spaan die
plotseling achter hen is opgedoken en hard “politie, heeft u iets
waar uw naam op staat?!” roept.
Harry
heeft altijd dezelfde rotgeintjes, terwijl hij toch degene is die de
meeste boetes voor het drinken van bier op plekken waar het verboden
is heeft opgelopen.
Meestal
zit hij niet eens op het bankje waar de consumptie van alcohol nog
gedoogd wordt, maar op de stoep voor de kerk, bovendien is hij te
beroerd om naar een krul te lopen en pist hij tegen de
dichtstbijzijnde boom.
“Murk,
je moet even bier halen,” roept Harry.
Je
zal hem nooit bier zien kopen, het is onduidelijk of dit komt door
zijn luie levensinstelling of het feit dat hij een verbod heeft de
supermarkt te betreden.
Hij
heeft in ieder geval bijna altijd wel geld voor bier en is gul genoeg
om te trakteren.
“Twaalf bier en een pak chocomelk,” gebiedt Harry, “en een plastic tas!”.
Murk
drinkt zijn blik leeg, staat op en pakt de hand vol geld van Harry
aan en gaat op weg.
Als
Murk in de richting van de Jan Campertsupermarkt op het Brederoplein
loopt, ziet hij voor de deur van het kantoor van het zakenblad de
Speculant een
aantal medewerkers staan roken.
Hij
bietst een sigaretje en raakt in gesprek met Wouter Bavink, een van
de redacteuren, en
vertelt hem over zijn megalomane plannen om een roman te gaan
schrijven.
Wouter
verdwijnt naar binnen en haalt een notitieblok met het logo van het
zakenblad.
De
eerste hindernis in het leven van een kersverse schrijver, papier om
aantekeningen op te kunnen maken, is genomen.
Harry
en Karel raken in gesprek.
“Zaten
jullie hier al lang?”
“Nou
toch al weer twee biertjes, ik begin altijd vroeg, anders heb je echt
niks meer aan je ochtendhumeur.”
“Waar
woon jij tegenwoordig?”
“In
een pension in de Harry Mulischdwarsstraat, dat is een klein dood
lopend straatje bij het JanWolkerspark.”
“Wie
was dat nou eigenlijk, die Mulisch?” vraagt Karel.
“Ik
geloof de een of andere scheikundige,” antwoordt Harry, “volgens
mij heeft hij ooit eens de Nobelprijs voor het onderzoek naar de
gedragingen van elementaire luchtdeeltjes in een bijna vacuüm bij
hoge temperaturen gekregen.”
“Oh,
gebakken lucht dus,” concludeert Karel.
Murk
keert terug met het bier, voegt zich bij het tweetal, en er worden
blikken opengetrokken.
Karel
verslikt zich en lalt dat hij eigenlijk helemaal niet tegen bier kan.
“Bij
de eerste slok staat het schuim meestal al op mijn mond.”
“Nou,
ik heb voorlopig wel weer even genoeg gehad,” zegt Murk en staat
op.
“Ik
ga even toeristen helpen.”
“Kom
je nog terug?” roept Harry.
“Je
moet straks nog even bier halen.”
Murk
is de kwaadste niet, dat zijn de anderen, hij is wel heel erg
behulpzaam, vooral tegenover toeristen die hem een paar penningen of
een sigaret willen geven.
Voordat
hij toeristen gaat 'helpen' heeft hij altijd een paar biertjes nodig
om los te komen.
Hij
concludeert mompelend dat het vandaag wel weer zal lukken.
“Het
is maar goed dat ik nog wat geld voor bier in m'n zak had, de kost
gaat immers voor de buit uit.”
Het
beste kan je op mensen met plattegronden, of landkaarten zoals Harry
ze noemt, afstappen. Murk legt dan uit dat ze de kaart op z'n kop
houden en voor het Rembrandtmuseum of de Kees van Beijnumdijk toch
echt de andere kant op moeten.
Na
een tijdje keert de dorst onherroepelijk bij Murk terug, hij haalt
nog een biertje en loopt naar de Vondelgracht.
Als
hij het bankje voor de kerk nadert trekt hij het blik open.
”Effe
pauze jongens!”
Het
bankje is nu vol.
Eddy
Dubois, een uitwijkeling uit het Vlaamse land, is het gezelschap
komen versterken.
Eddy
incasseert op vrijdag 'bezorgkosten'
voor de gratis exemplaren van de Engelstalige LouloenenTimes,
een wekelijkse krant die hij bij winkels aflevert.
“Loop
je zo even mee?” vraagt Eddy.
Murk
lacht.
“Ach
ja, waarom ook niet.”
Als
Eddy de eerste winkel weer verlaat laat hij triomfantelijk een
briefje van vijf Gedogiaanse Florijnen zien.
“Ze
geven hier altijd gul,” verteld hij Murk, “en volgens mij lezen
ze die krant niet eens.”
“Times
is money!” juicht Murk.
Het
is een week nadat het rookverbod in de cafés in Gedogia van kracht
is geworden, nu de rookaanslag de muren en plafonds niet langer
teistert bestaan er geen bruine kroegen meer.
“Het
moet niet gekker worden,” verzucht Eddy, “je kunt nu al een boete
krijgen als je op een terras staat te roken.”
“Je
zult maar een strakke broek aan hebben,” vult Murk aan, “als je
dan gaat staan om je aansteker uit je zak te wurmen heb je al meteen
een boete aan je pantalon.”
“Ik
denk dat ik naar Spanje ga emigreren,” briest Eddy, “je mag hier
niets meer!”
“Je
mag op straat niet eens een biertje drinken,'' stemverheft Murk,”daar
mag je dan nog wel roken, maar op terrassen moet je dan weer zittend
drinken en roken, het is je reinste terrassendiscriminatie!”
Als
Eddy en Murk te veel gedronken en te weinig geld over hebben gaan ze
elk hun eigen weg.
Murk
neemt de Aagje Dekenstraat in de richting van het
hoofdspoorwegstation.
Voor
hem loopt een zwerver die tegen elke vrouw ''mevrouw mevrouw, ik hou
van u'' roept.
Een
oud gebocheld mensje kijkt naar hem op en roept ''slijmerd''!
Murk
vervolgt zijn weg naar huis en mompellacht.
“Ze
worden met de dag gekker.”
Hij
neemt de pont over de Doolaard naar de JandenHartogwerf in Oost.
Hier
vandaan is het nog vijf minuten naar de woonark in het Willem
Brakmankanaal tussen de Bordewijk en de Volenwijk waar hij met zijn
moeder woont.
Murk
opent de voordeur.
“Daar
ben ik weer!”
Mevrouw
Hemelsoet schuifelt de gang in.
“Waar
ga je heen?”
“Nee,
ik kom net thuis ma,” verklaart Murk.
Hij
trekt zijn schoenen uit en zachtmurmelt.
“Ze
wordt met de dag verwarder.”
Met dank aan @MarianneCramer
Zonder wier raadgevingen en correcties Seizoensgebonden nog vol met foutjes, die je als schrijver in je eigen werk nu eenmaal over het hoofd ziet, zou staan.
Meer fragmenten uit Seizoensgebonden vindt u hier
Geen opmerkingen:
Een reactie posten